De Romeinse elite liet visvijvers bij hun villa’s aanleggen als statussymbool, en later ook in de door hen veroverde gebieden. Ons woord vijver is te herleiden op het Latijnse woord vivarium dat verwijst naar levende vis.

In de late middeleeuwen werden er weer volop visvijvers aangelegd. Visvijvers dienden zowel voor de opkweek als het op voorraad het houden van verse levende vis. Men vond zulke vijvers dicht bij een herberg, een klooster, of een kasteel. Deze vijvers waren relatief ondiep en de oevers werden kaal gehouden om gemakkelijk met een net te kunnen vissen. Vaak werd er ook voor een gestage stroming gezorgd om stilstaand water te voorkomen.

De populaire gekweekte vissen in de Middeleeuwen waren brasem, kopvoorn, en snoeken. Later werd de karper uit het Donaubekken, als kweekvis geschikt voor intensieve visteelt, geïntroduceerd, en dus ook, de Japanse Koi, die hiervoor al 2 duizend jaar in Japan werd gehouden.